Als schoolleider weet ik dat we moeten bezuinigen. Ook de schoonmaakster is er in beschikbare uren op achteruit gegaan. We moeten de werkzaamheden herschikken. Als ik, als schoolleider, op een dag een voorstel doe, waarvan ik denk dat het haalbaar moet zijn, verwijt ze me dat ik niet weet wat schoonmaken is; mijn schema is onhaalbaar. Zo hoeft het van haar niet meer.
Ik beleef haar gedrag als ‘de kont tegen de krib gooien’. Kort daarop besluit ik mijn oordeel om te vormen en zoek de positieve kant van het ‘de kont tegen de krib gooien’. Dan stel ik mezelf de vraag: ‘In welk beroep is het een kwaliteit om je kont tegen de krib te gooien?’ Bij mij komt het beeld van een demonstrant op. Hij wil dat er geluisterd wordt naar zijn visie. Hij maakt zich groot en hij roept: “Dit gaat niet goed en dáár moet het heen!” Dat is ‘vergrotend wijzen’.
Ik nodig haar uit te wijzen waar het heen moet en zeg haar: “Ik ben tot de conclusie gekomen dat jij de deskundige bent op schoonmaakgebied. Jij maakt het schema en houdt me op de hoogte wanneer er iets bijzonders aan de hand is. Jij wijst de weg. Alleen in het financiële wijs ik de weg.” Zij stemt in Al het werk wordt gedaan en het loopt gesmeerd. We kunnen met een kwinkslag op ons conflict terugkijken.
Ik had kunnen zeggen: “Maar toch gebeurt het zoals ik het wil.” Maar ik voelde aan dat dat niet zou gaan werken. Het heeft eerder immers ook niet gewerkt en ik wil haar niet kwijt. Ze is hartstikke goed.